De verschillende dividenden en hun tarieven roerende voorheffing, kan u nog volgen?
20/06/23 Dividenden, het zou iets simpel moeten zijn, maar voor kleine vennootschappen is het de laatste jaren niet eenvoudig meer om door de bomen het bos nog te zien. Gewone dividenden, VVPRbis dividenden, liquidatie-reserve... niet het meest aangename leesvoer, maar wel belangrijk bij de optimalisatie van je dossier.
1 De gewone dividenden
Gewone dividenden zijn dividenden die worden uitgekeerd door de algemene vergadering. Gewone dividenden bestaan in 3 vormen.
Ten eerste hebben we het gewone jaarlijkse dividend. Een jaarlijks dividend wordt beslist door de gewone jaarlijkse algemene vergadering waarop de winstverdeling van het afgelopen boekjaar wordt besproken. Het resultaat van dat boekjaar kan dan ofwel worden gereserveerd in de vennootschap, ofwel worden uitgekeerd als dividend. Dit dividend kan slechts eenmaal per jaar worden toegekend.
Verder hebben we de tussentijdse dividenden. Tussentijdse dividenden zijn dividenden die tijdens de looptijd van het boekjaar kunnen worden uitgekeerd en door de bijzondere algemene vergadering worden beslist. Een bijzondere algemene vergadering is een algemene vergadering van aandeelhouders die niet over de goedkeuring van de jaarrekening beslist.
Hoewel een tussentijds dividend niet uitdrukkelijk wordt geregeld in het vennootschapsrecht, is er door het Hof van Cassatie bevestigd dat, onder bepaalde voorwaarden, een algemene vergadering ten alle tijde kan beslissen een dividend uit te keren geput uit de beschikbare reserves. Het feit dat Cassatie enkel verwijst naar de beschikbare reserves belet echter niet dat ook het overgedragen (positieve) resultaat mee voorwerp kan uitmaken van een tussentijdse dividend-uitkering.
Bovendien stelt de commissie voor boekhoudkundige normen dat het niet aangewezen is een tussentijds dividend uit te keren tussen het moment van afsluiting van een boekjaar en de gewone jaarlijkse algemene vergadering die beslist over de goedkeuring van de jaarrekening over dat boekjaar. In dit geval mag men immers geen rekening houden met de resultaten van dat laatste boekjaar (aangezien die winsten nog niet bestemd zijn). Zo zou het kunnen dat een uitgekeerd tussentijds dividend na afsluiting maar voor goedkeuring van de jaarrekening, geen rekening houdt met de feitelijke toestand van de onderneming. Ook de wetgeving stelt dat het uitkeerbaar netto-actief moet bepaald worden op de datum van de afsluiting van het laatste boekjaar. Zolang dit netto-actief niet bekend is, kan er dus geen tussentijds dividend worden uitgekeerd.
Tot slot hebben we nog de interim-dividenden. Een interim-dividend wordt aanzien als een voorschot op het gewone jaarlijkse dividend en wordt dus uitgekeerd vóór de goedkeuring van de balans over dat boekjaar. De uitkering van een interim-dividend mag enkel gebeuren op de winst van het lopende boekjaar en de eventueel overgedragen winsten uit het verleden, die nog niet gereserveerd zijn.
Gereserveerde winsten kunnen nooit worden uitgekeerd als interim-dividend. Interim-dividenden waren vennootschapsrechtelijk enkel mogelijk in een NV en een Comm.VA. en dan nog enkel indien de statuten aan de raad van bestuur de bevoegdheid toekenden om interim-dividenden uit te keren. Door invoering van het nieuwe WVV kan een interim-dividend nu ook statutair worden voorzien in andere vennootschapsvormen.
2 Het normale tarief van 30%
Dividenden zijn winstuitkeringen die niet aftrekbaar zijn. Dit wil zeggen dat de uitkering geschiedt uit de winst na belastingen en dat dividenden bijgevolg al een zeker belastingdruk hebben ondergaan vooraleer ze kunnen worden uitgekeerd. Belgische vennootschappen betalen in principe steeds 25,00% vennootschapsbelasting. Bepaalde kmo vennootschappen kunnen genieten van een verlaagd tarief van 20% vennootschapsbelasting.
Na de vennootschapsbelasting van 25,00% moet de uitkering eveneens een roerende voorheffing ondergaan. In het geval de dividenden worden uitgekeerd aan natuurlijke personen zal de vennootschap roerende voorheffing moeten inhouden en doorstorten aan de staat binnen de 15 dagen na toekenning of betaalbaarstelling van het dividend.
Het normale tarief roerende voorheffing bedraagt 30% sinds 1 januari 2017. Voorbeeld : een winst vóór belastingen van 100,00€ zal na de betaling van 25,00€ aan vennootschapsbelasting als dividend kunnen worden uitgekeerd, er blijft op dat ogenblik 75,00€ over. Op deze uitkering van 75,00€ moet er 30% roerende voorheffing worden ingehouden en doorgestort aan de schatkist, waardoor er netto op de rekening van de aandeelhouder nog slechts 52,50 overblijft. Dit betekent een totale belastingdruk van 47,50%.
3 Het VVPRbis – tarief
Gelukkig zijn er enkele mogelijkheden om aan deze zware belastingdruk te kunnen ontsnappen. De eerste is de toepassing van de VVPRbis regeling. Vennootschappen die zijn opgericht vanaf 1 juli 2013, of sinds die datum een kapitaalverhoging hebben ondergaan, kunnen onder bepaalde voorwaarden (het kapitaal moet bv. volstort zijn) op die aandelen die sinds die datum zijn uitgegeven dividenden uitkeren aan verlaagde tarieven roerende voorheffing. Het boekjaar van oprichting of kapitaalverhoging zelf en het eerste daaropvolgende boekjaar blijven het gewone tarief behouden (op dit ogenblik dus 30%). Het tweede boekjaar volgend op het boekjaar van oprichting of inbreng geniet een voordeeltarief van 20% en het derde boekjaar volgend op het boekjaar van oprichting of inbreng (en volgende boekjaren) genieten van een voordeeltarief van 15%. De VVPRbis regeling is een voordeeltarief roerende voorheffing op dividenden die door de gewone of bijzondere algemene vergadering worden beslist. Dus zowel de gewone dividenden als de tussentijdse en zelfs de interim-dividenden. Dit voordeeltarief geldt echter niet voor liquidatie-dividenden of in dividend geherkwalificeerde interesten.
In geval we het voordeeltarief van 15% kunnen genieten, daalt de totale kostprijs van het dividend. Bij uitkering van onze 75,00€ aan uitkeerbare reserves (dus na vennootschapsbelasting), blijft er na inhouding van de 15% roerende voorheffing nog 63,75€ over. De totale belastingdruk is dus gedaald van 47,50% naar 36,25%.
4 De liquidatiereserve
Kleine vennootschappen die geen gebruik maken van de VVPRbis regeling (omdat ze bv. niet aan alle voorwaarden voldoen), kunnen mogelijks gebruik maken van de liquidatiereserve regeling. Opnieuw is het ook hier niet de bedoeling om alle voorwaarden van de liquidatiereserve te gaan bekijken. De regeling van de liquidatiereserve bestaat hierin dat de winst van het boekjaar niet wordt uitgekeerd, maar wordt gereserveerd op een specifieke sub-rekening van de belaste/beschikbare reserves (waarbij de benaming van de desbetreffende sub-rekening verwijst naar de liquidatiereserve-regeling).
Fiscaal gezien zal men de winst na belastingen (die reeds aan 25,00% onderworpen is geweest) toekennen aan deze liquidatiereserve-rekening. Bovenop de vennootschapsbelasting wordt echter de aangroei van de liquidatiereserve bijkomend belast aan een tarief van 10%. U betaalt dus onmiddellijk 10% bijkomende belasting.
Bij uitkering kan de liquidatiereserve echter genieten van een verlaagd tarief roerende voorheffing. Indien de liquidatiereserve wordt uitgekeerd op het moment van liquidatie dient u geen roerende voorheffing meer te betalen. Keert u deze reserve uit meer dan vijf jaar na aanleg ervan, dan betaalt u slechts 5% roerende voorheffing. Enkel in het geval u binnen de vijf jaar na aanleg de reserve reeds uitkeert, betaalt u de compensatie tot het gewone tarief. Uitkering van een liquidatiereserve binnen de 5 jaar na aanleg indien deze liquidatiereserve is aangelegd over aanslagjaar 2018 en volgende zal belast worden met een roerende voorheffing van 20%. Dit alles om samen met de reeds betaalde 10% op de reeds bekende bedragen uit te komen. Echter, zowel de 10% als de 5% of 20% worden berekend op de nettobedragen, waardoor we ook hier weer een klein voordeel doen. Voorbeeld : op 100 € liquidatiereserve wordt de 10% bijkomene belasting berekend op 100 gedeeld door 1,1 = 90,90. Op deze 100 € betaalt je dus eigenlijk geen 10 maar slechts 9,09 bijkomende belasting.
5 Keuze voor VVPRbis of liquidatiereserve?
Kleine vennootschappen kunnen zich in principe dus steeds organiseren om de roerende voorheffing van 30% te verminderen tot 15% of zelfs 13,64%. Waarbij er in geval van de VVPRbis regeling aan 15% kan worden uitgekeerd vanaf het derde boekjaar volgend op het boekjaar van inbreng of oprichting, terwijl er bij de liquidatiereserve voor elke aanleg liquidatiereserve steeds 5 jaar moet worden gewacht om het voordeeltarief te genieten.
Wat moeten we nu kiezen indien we van beide regelingen gebruik kunnen maken? Kiest een vennootschap voor de VVPRbis regeling of kiest ze voor de liquidatiereserve?
Op deze vraag bestaat een zeer eenvoudig antwoord als er in de (nabije) toekomst een liquidatie gepland is. Een vrije beroeper van 60 jaar die niet onmiddellijk geld nodig heeft, kan best zijn volledige winst in liquidatiereserve aanleggen, ook al kan hij gebruik maken van de VVPRbis regeling. Op het moment dat hij besluit om te stoppen met zijn activiteit en de beslist de vennootschap te liquideren, wordt er een groot voordeel gedaan met de liquidatiereserve. Onder de VVPRbis regeling worden de liquidatieboni (alle uitkeringen op het moment van liquidatie bovenop de terugbetaling van het fiscaal volstort kapitaal) belast aan het gewone tarief van 30%. De reserves die op dat moment als liquidatie-reserve worden aangehouden, en waarop dus reeds 10% is betaald, kunnen zonder toepassing van roerende voorheffing worden uitgekeerd. Een mooie besparing dus.
Vennootschappen die geen onmiddellijke liquidatie hebben gepland en die ook gebruik kunnen maken van de VVPRbis regeling, daar is het antwoord op de vraag welke maatregel we best gebruiken iets moeilijker. Er kan inderdaad 1,36% bespaard worden door te kiezen voor de liquidatiereserve (het verschil tussen 15% roerende voorheffing bij de VVPRbis regeling en de 13,64% bij de liquidatiereserve regeling). Maar de effectieve uitkering van de netto-gelden kan pas binnen 5 jaar plaatsvinden en bovendien moet de 10%-heffing wél onmiddellijk worden betaald, u geeft dus een renteloze lening aan onze staat, in ruil voor een besparing van 1,36%.
U kan uiteraard opteren om de eerste 5 jaar "op uw tanden te bijten" en jaarlijks uw winsten aan te leggen in een liquidatiereserve, daarbij reeds 10% betalend, en vanaf het 6de jaar telkens de winst van 5 jaar geleden uit te keren. In dat geval kan u vanaf jaar 6 jaarlijks een dividend aan de voordeeltarieven uitkeren, inclusief de kleine besparing van 1,36%.
Huidige inflatie is bij de veel bedrijfsleiders een extra argument om de gelden asap uit te keren als een dividend naar de privé.
Bovenstaande analyse is gemaakt op basis van de huidige regelgeving.
6 Besluit
De meeste kleine vennootschappen zullen zich kunnen organiseren om te ontsnappen aan het monstertarief van 30% roerende voorheffing. Voor vennootschappen die zowel gebruik kunnen maken van de liquidatiereserve als van de VVPRbis regeling, wordt in principe voorrang gegeven aan de VVPRbis regelgeving, tenzij een liquidatie in het vooruitzicht staat. Ook kan het zijn dat indien de klant structureel dividenden wenst uit te keren, er een (klein) voordeel wordt gedaan door de regeling van de liquidatiereserve toe te passen. Wat de meest aangewezen piste is wordt per dossier elk jaar opnieuw bekeken.
Meer tips & tricks ?
Lees meer